In deel 3 van de reeks 'Wat is geld', behandelen we krediet, de opkomst van de financiële sector, en naamloze vennootschappen. Zie hier deel 1 en 2
[Source]
Het is populair geworden om de crisis te wijten aan zulke parasitaire lagen van zwendelaars en speculanten, gegeven de rol die de opgezwollen financiële sector speelde in de gebeurtenissen die voorafgingen aan de ineenstorting van het bankensysteem in 2008 en die het begin van de Grote Recessie inluidden. Echter, hoewel het waar is dat het financiële en bankenwezen uit alle proportie is gegroeid en tegenwoordig de wereldeconomie domineert, is de realiteit dat woekeraars en geldschieters door de geschiedenis van het kapitalisme heen bestaan hebben – jawel, ze gaan zelfs verder terug, zoals Engels opmerkte met betrekking tot het oude Griekenland: net zover terug als het geld zelf.
De meest basale elementen van bankieren – een systeem van rekeningen en leningen – waren zelfs duizenden jaren geleden al aanwezig, binnen de oeroude Mesopotamische samenlevingen die we eerder beschreven. In deze vroege stedelijke economieën – en in andere, latere samenlevingen zoals die van het oude Egypte – werden individuele goederen niet alleen opgeslagen en bijgehouden in centrale opslagplaatsen om ze veilig te stellen, maar konden mensen ook uit deze zelfde bewaarplaatsen lenen om in onmiddellijke behoeften te voorzien.
“Het leningensysteem van het oude Babylon was duidelijk nogal geraffineerd,” schrijft Niall Ferguson, de burgerlijke geschiedkundige, in zijn boek The Ascent of Money. “Schulden waren overdraagbaar... Kleien kwitanties of cheques waren uitgiften aan hen die graan of andere waren opsloegen in koninklijke paleizen of tempels. Leners werden geacht rente te betalen... tegen tarieven die vaak zo hoog als 20 procent waren.” (Niall Ferguson, The Ascent of Money, Penguin Books, 2009 paperbackversie, p.31 - onze vertaling)
Later, in Ptolemaeïsch Egypte en Hellenistisch Griekenland, verrees de innovatie van krediettransfers, die het mogelijk maakte dat contante transacties gedeeltelijk vervangen werden door een systeem van kredietontvangsten en –betalingen. Op het Griekse eiland Delos, bijvoorbeeld, konden individuele klanten “geld overmaken”, simpelweg door een opdracht naar de bank te sturen om een betaling te doen naar iemand anders rekening. De bankiersmethoden van Delos werden, op hun beurt, het model voor de Romeinen. Ondertussen, met de ontwikkeling van internationale handel en commercie en de voorkeur van de Romeinen voor muntgeld, ontwikkelde bankieren zich om de uitruil van geslagen munten van verschillende oorsprong te bevatten.
Met de neergang van het Romeinse Rijk kwam de ineenstorting van internationale handel en het bankensysteem. Zoals Felix Martin opmerkt, “de sociale en politieke stabiliteit die vereist is om professionele financiën te ondersteunen was, zo lijkt het, gedesintegreerd.” (Martin, op. cit., p. 83) Markten krompen, de zelfvoorzieningseconomie groeide en het geldsysteem ging achteruit, zowel in termen van zijn omvang en complexiteit. Het bestond nu hoofdzakelijk uit een veelvoud van munteenheden bedoeld voor de behoeften van plaatselijke heerlijkheden en koninkrijken.
Feodale meesters en koningen maakten ondertussen veelvuldig gebruik van hun bevoorrechte monopolieposities als munters, om de geldvoorraad te manipuleren en zichzelf te verrijken. De soeverein kon, effectief, de bezitters van geld belasten door de valuta in waarde te verminderen, waarbij hij de nominale waarde van de munten in omloop veranderde en het verschil in zijn zak stak – een proces bekend als seigniorage.
Dit continue proces van waardevermindering diende om de symbolische waarde van munten en hun primaire rol als een vertegenwoordiging van waarde te versterken, wat de weg vrijmaakte voor briefgeld (oorspronkelijk uitgevonden in 8e-eeuws China) en zelfs het elektronische geld dat we vandaag gebruiken – slechts digitale informatie op een scherm. Geld wordt effectief slechts een teken – een symbool van waarde, zoals Marx opmerkt:
"Indien de geldomloop zelf een onderscheid aanbrengt tussen het werkelijke gehalte en het nominale gehalte van de munt, tussen haar bestaan als metaal en haar functioneel bestaan, dan wordt het mogelijk het metaalgeld in zijn functie van munt te vervangen door geldstukken of symbolen, die uit een andere materie zijn samengesteld...
"Betrekkelijk waardeloze dingen — stukjes papier — kunnen dan ook in plaats van goud als munt functioneren. In de metalen geldstukken is het zuiver symbolische karakter nog enigszins verborgen, in het papiergeld komt dit karakter duidelijk naar voren. Men ziet: ce n’est que le premier pas qui coûte (alleen de eerste schrede kost moeite)." (Marx op. cit., Hoofdstuk 3)
Tegelijkertijd zaaide deze seigniorage de zaden van een monetaire rebellie. Zij in het bezit van geld, zagen zichzelf consistent beroofd worden door de staat; een alternatief moest worden gevonden.
De machtsverschuiving kwam met het herstel van bankieren tot zijn voormalige glorie. Naarmate internationale handel wederom uitbreidde, verrees er een nieuwe koopliedenklasse, gecentreerd rond de middeleeuwse Italiaanse stadstaten. Er vond binnen de commercie een arbeidsdeling plaats en er verrezen internationale koopmanshuizen die zich minder bezig hielden met de overdracht van de daadwerkelijke handelswaren (wat overgelaten werd aan gewone stervelingen) en meer met de overdracht van welvaart en eigendomsrechten.
In plaats van te handelen in het veelvoud aan valuta die over het continent verspreid gevonden konden worden, ontweken de grote Europese koopmanshuizen na verloop van tijd de soeverein in het geheel en speelden zij de rol van bankiers. Plaatselijke handelaren deden zaken met de koopmanshuizen, die, op hun beurt, zaken deden met elkaar om rekeningen te vereffenen, op die manier een internationaal systeem van betalingen en schulden (zoals cheques en wissels) creërend.
Naarmate de welvaart van de verrijzende koopliedenklasse groeide, zo groeide ook hun macht en invloed. De staat werd in toenemende mate afhankelijk van deze ontluikende bourgeoisie als een inkomstenbron voor haar uitgaven – in het bijzonder om oorlogen te voeren. De grote verschuiving in klassenverhoudingen kan worden gezien in de manier waarop zulke publieke fondsen werden verkregen, zoals Ferguson opmerkt met betrekking tot de middeleeuwse stadstaat Florence: “In plaats van een eigendomsbelasting te betalen, waren meer welvarende burgers effectief verplicht om geld uit te lenen aan hun eigen stadsregering. Als wederdienst voor deze gedwongen leningen, ontvingen ze rente.” (Ferguson, op. cit. p72) De handelsbankiers waren de crediteurs van de staat geworden. Het tijdperk van staatsschulden was aangebroken.
In principe is het idee van staatsschuld nogal onlogisch. Hetzelfde resultaat – namelijk, de overheid die geld inzamelt voor staatsuitgaven – kan net zo goed bereikt worden door de rijken te belasten in plaats van van hen te lenen. Natuurlijk is het, vanuit het perspectief van de welvarenden, verreweg te verkiezen om geld aan de overheid te lenen (in de vorm van krediet) in plaats van het af te dragen (in de vorm van belasting): de rijken mogen hun geld houden en tegelijkertijd een mooi bedrag aan rente verdienen.
Het concept van een staatsschuld was niet nieuw in het kapitalistische tijdperk. Monarchen hadden veelvuldig geleend van de rijken en welvarenden; het probleem in het verleden was echter dat zulke koninklijke types hun leningen vaak niet terugbetaalden. Het beu hun geld te verliezen, drukte de opkomende bourgeoisie van Engeland in 1694 de oprichting door van een nationale bank– the Bank of England – die de terugbetaling van overheidsschulden zou garanderen en de financiële crediteurs monopolieprivileges zou geven over de geldvoorraad – dat wil zeggen, over de uitgave van nieuwe bankbiljetten.
“Om het privilege van biljettenuitgave te verkrijgen van de kroon,” zo schrijft Felix Martin, “welke de risico’s van een private bank zou zalven met de autoriteit van de soeverein – dit, realiseerden zij zich, was de Steen der Wijzen van het geld. Het was de goedkeuring die privaat bankgeld zou bevrijden van zijn parochiale begrenzingen. Zij zouden hun krediet aan de soeverein verstrekken – hij zou zijn autoriteit verlenen aan hun bank. Wat zij zouden zaaien door toe te stemmen hun geld uit te lenen, zouden ze honderdvoudig oogsten doordat hun werd toegestaan privaat geld te creëren met de goedkeuring van de soeverein. Vanaf nu zou de seigniorage gedeeld worden.” (Martin, op. cit., p118)
Naast de staatsschuld ontwikkelde zich het fiscale (belasting-) systeem. Met schulden om terug te betalen, was de staat verplicht om een middel op te tuigen waarmee zij de belastingen kon innen om deze schulden en rentebetalingen te kunnen voldoen. Het resultaat echter, zoals nu wereldwijd gezien kan worden bij met schulden overladen landen, is dat de hond achter zijn staart aanloopt. Het beleid van de overheid begint volledig te draaien om het terugbetalen van de schulden aan haar financieel crediteurs en – zoals goed wordt getoond in hedendaags Griekenland – zijn er nieuwe leningen nodig enkel om de oude af te betalen.
Zo gebeurt het dat de bourgeoisie de complete controle neemt over het bestuur van het land – niet door het verkiezingsapparaat van het land, maar door beleid te dicteren aan overheden middels investeringsstakingen en de dreiging van nationale insolventie. Dit is wat we vandaag zien, dat overheden van elke kleur dezelfde bezuinigingsmaatregelen nemen onder de aegis van het internationaal financierskapitaal – en dit is wat er bedoeld wordt met de dictatuur van het kapitaal, die de democratie met ijzeren zolen onder de voet loopt in deze tijden van crisis.
" De staatsschuld, dat wil zeggen de vervreemding van de staat — onverschillig of deze despotisch, constitutioneel of republikeins is — drukt haar stempel op het kapitalistische tijdperk. Het enige deel van de zogenaamde nationale rijkdom dat werkelijk het gemeenschappelijk bezit is van de moderne volkeren, is — hun staatsschuld." (Marx, op. cit., Hoofdstuk 24)
Krediet en crisis
Bankieren en financiën zijn fundamenteel gebaseerd op de rol van geld als een betaalmiddel – een belofte van de koper om in de toekomst te betalen. Deze “functie van geld als een betaalmiddel”, merkt Marx echter op, is niet uniek aan het kapitalistische tijdperk, maar “ontwikkelt zich uit de eenvoudige warencirculatie, zodat er een relatie van crediteur en debiteur gevormd wordt.”
“Met de groei van de handel en de kapitalistische productiewijze,” vervolgt Marx, “wordt deze natuurlijke basis van het kredietsysteem uitgebreid, veralgemeend, en uitgewerkt.” Waar muntgeld – dat wil zeggen, geld als een aanschafmiddel – eens domineerde, “fungeert het geld hier alleen als betaalmiddel, d.w.z. de waar wordt niet verkocht tegen geld, maar tegen een schriftelijke belofte van betaling op een bepaalde datum.” (Karl Marx, Het Kapitaal, Boek 3, Hoofdstuk 25 - vertaling van marxists.org)
Met andere woorden, met geld als betaalmiddel is het mogelijk om te kopen zonder eerst te hebben verkocht; om te bezitten zonder er daadwerkelijk iets voor terug te betalen. Er ontstaat een loskoppeling tussen de waren die van handen wisselen en het daadwerkelijke vermogen om te betalen voor deze waren. Kwetsbaarheid, onzekerheid en risico worden in het systeem gebracht, die slechts toenemen naarmate “het kredietsysteem wordt uitgebreid, veralgemeend en uitgewerkt.”
De complexiteit – en daarmee de kwetsbaarheid – van het kredietsysteem maakte een kwalitatieve sprong voorwaarts met de uitvinding van fractioneel reservebankieren in de 17e eeuw. Waar het bankensysteem zich tot dan toe primair bezig had gehouden met uitwisselingen tussen rekeningen, of de verstrekking van leningen die volledig gedekt waren door reserves, begonnen banken nu “bedragen uit te lenen die hun metalen reserves overschreden... het feit benuttend dat geld dat als storting was achtergelaten, winstgevend kon worden verstrekt aan leners.” (Ferguson, op. cit., p. 50)
In hun rol als kredietverstrekkers, spelen de banken een dubbele rol voor de kapitalisten. Aan de ene kant is krediet van relatief korte duur nodig om hindernissen in productie te overkomen en de stroom en omloop van waren in gang te houden. Producenten moeten bijvoorbeeld geld lenen om lonen en materialen te betalen, terwijl zij wachten totdat eerder geproduceerde goederen de markt bereiken en verkocht worden.
Aan de andere kant kan krediet gebruikt worden om producenten in staat te stellen hun productie uit te breiden wanneer ze niet het kapitaal in handen hebben om ervoor te betalen. In dit opzicht dient het systeem van bankieren en financiën om alle kleine spaarpotjes en het stilstaande geld in de economie – primair van individuen en huishoudens – samen te brengen teneinde het productief aan te wenden als investering in nieuwe productiemiddelen.
Met de uitvinding van fractioneel reservebankieren, echter, waren banken niet langer slechts verstrekkers van krediet – zij werden de scheppers van krediet en daarmee ook de scheppers van geld. Slechts een fractie van stortingen wordt gedekt door liquide middelen, de rest bestaat simpelweg uit leningen die door de bank gecreëerd zijn (met rente) teneinde grotere winsten voor de bank te verzorgen, daarbij dus ondertussen de geldvoorraad vergrotend. Het verstrekte krediet verschijnt in de vorm van een storting op de bankrekening van de lener, die deze kan uitgeven net zoals hij/zij elk ander geld zou kunnen uitgeven.
Vandaag de dag, volgens de campagnegroep Positive Money in het Verenigd Koninkrijk, wier doel het is om “geld en bankieren te democratiseren”, is tot wel 97% van de geldvoorraad in de Britse economie de schepping van banken, waarbij er slechts 3% in de vorm van contant geld bestaat.
In dit opzicht vervult krediet een andere sleutelrol binnen het kapitalisme: het kunstmatig uitbreiden van de markt – dat wil zeggen, de koopkracht binnen de economie. In de kern is het kapitalisme een systeem van productie voor winst. Als de kapitalisten geen winst kunnen maken, dan zullen ze niet produceren; arbeiders worden werkloos gemaakt, de investeringen drogen op, de circulatie stopt. De economie komt tot stilstand en het kredietsysteem stopt met werken – dat wil zeggen: het kapitalisme treedt in crisis.
"Zolang het reproductieproces voortduurt en zo de terugvloeiing verzekerd is, is er krediet en breidt dit zich uit en zijn uitbreiding is gebaseerd op de uitbreiding van het reproductieproces zelf. Zodra er een stagnatie is, als gevolg van een trage terugvloeiing, verzadigde markten, gedaalde prijzen, is er overvloedig industriekapitaal voorhanden, maar in een vorm waarin het niet functioneel kan zijn. Een massa warenkapitaal, maar onverkoopbaar. Een massa vast kapitaal, maar door de stilstand van de reproductie grotendeels werkloos. Het krediet trekt zich samen, 1. omdat dit kapitaal werkloos is, d.w.z. in één van zijn reproductiefasen hapert omdat het zijn metamorfose niet kan voltooien; 2. omdat het vertrouwen in de continuïteit van het reproductieproces verbroken is; 3. omdat de vraag naar dit handelskrediet vermindert...
"Is er dus een verstoring in deze expansie of zelfs in het normale verloop van het reproductieproces, is er ook een kredietschaarste; waren zijn moeilijker op krediet te verkrijgen. Maar kenmerkend in deze fase van de industriële cyclus, onmiddellijk na de crisis, is vooral het verlangen naar contante betalingen en voorzichtigheid met de verkoop op krediet... Fabrieken vallen stil, grondstoffen stapelen zich op, afgewerkte producten overstelpen de markt als waren." (Marx, Kapitaal Boek 3, Hoofdstuk 30)
Met het in gebreke blijven van enige schuldbetaling, worden de anarchie en chaos binnen de betalingsbalans waarneembaar. Crediteuren eisen hun terugbetalingen en weigeren om nog meer uit te lenen. Betalingsbeloften verliezen iedere betekenis; enkel harde contanten zullen voldoen. Krediet wordt beteugeld, waardoor de circulatiebeweging - en zo ook de productie - tot stilstand wordt gebracht. Samengevat, het is niet een tekort aan krediet dat de crisis veroorzaakt; de crisis veroorzaakt een tekort aan krediet.
"Deze tegenstrijdigheid treedt aan de dag in de fase van de productie- en handelscrises, die men geldcrisis noemt. Zij komt slechts voor wanneer de onafgebroken keten van betalingen en een kunstmatig systeem van vereffening volledig zijn ontwikkeld. Bij algemene storingen in dit mechanisme maakt, ongeacht de oorzaak van die storingen, de slechts ideële gedaante van rekengeld plotseling plaats voor de vorm van harde contanten. Het geld wordt dan onvervangbaar door wereldse waren. De gebruikswaarde van de waren wordt waardeloos en hun waarde wordt door zijn eigen waardevorm op de vlucht gedreven." (Marx, Kapitaal Boek 1, Hoofdstuk 3)
"Een productiesysteem met een hele samenhang van het reproductieproces steunend op krediet, wanneer daar het krediet plotseling ophoudt en alleen nog contante betaling geldt, moet zich duidelijk een crisis voordoen, met een plotse stormloop naar betaalmiddelen. Op het eerste gezicht lijkt daarom de hele crisis, een krediet- en geldcrisis. En in feite is het enkel een kwestie van het convertibel zijn van de wissels in geld. Maar deze wissels vertegenwoordigen grotendeels reële aan- en verkopen, maar zij overschrijden veruit de maatschappelijke behoefte, en dat is uiteindelijk de basis van de hele crisis. Daarnaast echter is er ook een enorme massa wissels die staan voor zwendelarij, die nu aan het licht komen en openbarsten; en bovendien mislukte speculaties met andermans kapitaal. Tot slot, warenkapitalen van minder waarde of volkomen onverkoopbaar, of een terugvloeiing die niet te realiseren is." (Marx, Kapitaal Boek 3, Hoofdstuk 30)
In het hart van deze crises schuilt een fundamentele tegenstelling binnen het kapitalisme: dat van overproductie. Dit verrijst uit de aard van het kapitalisme als systeem van winst en uit de oorsprong van winst zelf – zoals eerder uitgelegd – als de onbetaalde arbeid van de arbeidersklasse. Aangezien arbeiders meer waarde produceren dan ze in de vorm van lonen terugbetaald krijgen, kan de arbeidersklasse als geheel nooit de gehele waarde van de waren die zij produceert, terugkopen.
Het kapitalisme overkomt deze tegenstelling van overproductie traditioneel, door de gecreëerde meerwaarde te herinvesteren in nieuwe productiemiddelen, in de zoektocht naar grotere winsten. Dit, echter, dient slechts om nog grotere productiekrachten te scheppen en dus een nog grotere massa van waren die een markt moeten vinden en dus – in plaats van de tegenstrijdigheid op te lossen – maakt het de overproductie alleen maar groter.
Krediet wordt dus gebruikt om de consumptiecapaciteit van de massa kunstmatig te vergroten en dus om overproductie tijdelijk te overkomen, wat de productiekrachten in staat stelt om te blijven groeien en de markten om buiten hun grenzen uit te breiden – maar slechts door de zaden van een nog grotere toekomstige crisis te zaaien.
Vandaag de dag is het kapitalistische systeem ver buiten zijn grenzen gegroeid. De uitbreiding van krediet over de afgelopen dertig jaar – en in het bijzonder sinds de eeuwwisseling – heeft de grootste kredietzeepbel in de geschiedenis geschapen. Aan de ene kant, als gevolg van globalisering, automatisering en een volledig frontale aanval tegen de arbeidersklasse, werden lonen omlaag gedrukt en begon er een immer groeiend deel van de welvaart naar kapitaal te gaan in plaats van arbeid. Aan de andere kant werd krediet enorm uitgebreid door het gebruik van hypotheken, credit cards, studieleningen, etc., teneinde de vraag kunstmatig hoog te houden. Hoewel dit het effect had het begin van de crisis te vertragen, plaveide het tegelijkertijd de weg voor de almachtige ineenstorting van 2008 en de voortdurende chaos die we tot op de dag van vandaag zien, nu alle tegenstrijdigheden die zich decennia lang hebben opgebouwd, naar de voorgrond komen.
In de kern is het de beknotte consumptie van de massa die de weg vrijmaakt voor crisis in het kapitalisme. De markt wordt niet alleen beperkt door de hoeveelheid geld die mensen in hun zakken hebben om uit te geven aan goederen en diensten (en de enorme schulden die om hun nekken hangen), maar ook door het enorme niveau van overcapaciteit dat zich door de economie heen heeft opgebouwd en een gigantische barrière tot verdere investeringen vormt. Vandaag de dag loopt de wereld over met zulke overcapaciteit; de markt is verzadigd en de kapitalisten hebben hun productie moeten terugschakelen. Hun poging om de crisis met krediet te overkomen, heeft zijn limieten bereikt. De productiekrachten zijn de limieten van het kapitalistische systeem ver ontgroeid.
Geld en kapitaal
“Na de opkomst van bankieren en de geboorte van de obligatiemarkt,” merkt Niall Ferguson op in zijn Financial History of the World, “was de volgende stap in het verhaal van de opkomst van geld... de opkomst van de naamloze vennootschap [joint-stock, limited liability corporation].” “Het is het bedrijf,” schrijft Ferguson, “dat duizenden individuen in staat stelt hun middelen bijeen te brengen voor riskante langetermijnprojecten die de investering van enorme hoeveelheden kapitaal vergen voordat winsten gerealiseerd kunnen worden.” (Ferguson, op. cit., p121)
Met de opkomst van het naamloze vennootschap, waren bedrijfseigenaren niet langer volledig afhankelijk van de banken om krediet te verkrijgen voor grootschalige investeringen. In plaats daarvan kon zulk geld verzameld worden door de ophoping van vele kleine (of grote) bedragen, door de verkoop van aandelen in het bedrijf aan wie dan ook die bereid was zijn spaargeld te riskeren in ruil voor een deel van toekomstige winsten.
Zoals Marx echter opmerkt in het Kapitaal, zijn zulke aandelen geen aandelen in het daadwerkelijke bedrijf, maar zijn ze eerder “een eigendomstitel, pro rata, op de erdoor gerealiseerde meerwaarde.”; “niets anders dan geaccumuleerde claims, rechtstitels, op de toekomstige productie”; “recht op een deel van de verworven meerwaarde”. (Marx, Kapitaal boek 3, Hoofdstuk 29 & 30)
Vandaag beheersen enorme financiële firma’s, via de aandelenmarkt, het proces van het kopen, verkopen en uitwisselen van aandelen als deel van het bredere kredietsysteem. Eenieder met enig spaargeld of privaat pensioen is gebonden aan dit systeem, waarin investeringsbanken en pensioenfondsmanagers de spaargelden van de bevolking samensmelten tot grotere bedragen die kunnen worden geïnvesteerd om winst te maken.
Het is echter duidelijk dat er een kwalitatief verschil bestaat tussen geld en kapitaal. Hoewel miljoenen mensen geld geïnvesteerd hebben in aandelen door hun spaargeld of pensioen, maakt dit niet iedere zuinige spaarder of pensioenbelegger tot een kapitalist. Slechts een zeer kleine minderheid heeft genoeg geld om puur van de dividenden op investeringen en aandelen te kunnen leven.
Ondanks de propaganda van de bourgeoisie en hun mondstukken (bijvoorbeeld de retoriek van Margaret Thatcher, die een middenklasse “property owning democracy [een democratie van eigenaars]” wilde maken door sociale woningbouw te verkopen en genationaliseerde industrieën te privatiseren), dient de aandelenmarkt niet om de welvaart van de samenleving te diversifiëren en leken in kapitalisten te veranderen. Nee, de hoofdfunctie van het hoogontwikkelde kredietsysteem dat wij zien onder het kapitalisme, is om het tegenovergestelde te doen: om alle kleine, verspreide geldbedragen te concentreren en te “kapitaliseren” in de handen van een rijke en machtige elite van bankiers en financiers; om al het geld om te zetten tot kapitaal – dat wil zeggen, tot waarde die in staat is om nog meer waarde te scheppen.
“Kleine bedragen, elk op zich niet in staat als geldkapitaal te functioneren, versmelten tot een grote massa en vormen zo een geldmacht.” (Ibid., Hoofdstuk 25) “In verband daarmee,” merkt Lenin op in zijn Marxistische meesterwerk Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme, “maken de banken braakliggend geldkapitaal tot functionerend, d.w.z. tot winstgevend kapitaal. Ze brengen allerlei geldelijke inkomsten bijeen en stellen deze ter beschikking aan de klasse der kapitalisten.” (Lenin, Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme, Hoofdstuk 2 - vertaling van marxists.org)
Tegelijkertijd dient het kredietsysteem ertoe om de kapitalisten telkens meer te scheiden van het reële productieproces. Met de opkomst van naamloze vennootschappen is de kapitalist niet langer de bedrijfseigenaar of –manager en is kapitaal zelf steeds minder betrokken bij het bezit van tastbare eigendommen. In plaats daarvan wordt de kapitalist simpelweg “het kapitaal in persoonsvorm” en kapitaalbezit – in de vorm van investeringen en aandelen – verwordt simpelweg tot een claim op een aandeel van de totale meerwaarde die in de samenleving geproduceerd wordt; een stuk bezit dat de eigenaar het recht geeft op een constante inkomstenbron met een opbrengst gelijk aan de gemiddelde winstmarge. Het is, in de woorden van Marx, de “verandering van de functionerende kapitalisten in louter bestuurders, beheerders van andermans kapitaal, en de kapitaalbezitters in louter bezitters, louter geldkapitalisten.” (Marx, op. cit., Hoofdstuk 27)
Het is de dominantie van de banken, aandelenmarkt, kartels en monopolies, ondertussen, met de transformatie van kapitaal tot hoofdzakelijk financieel kapitaal, die Lenin opmerkte als een definiërende eigenschap van het imperialisme – de “hoogste vorm van het kapitalisme”:
"De scheiding tussen het bezit en de productieve toepassing van het kapitaal, de scheiding tussen geldkapitaal en industriekapitaal, tussen de uitsluitend van zijn geldkapitaal levende rentenier en de ondernemer of zijn managers is kentekenend voor het kapitalisme in het algemeen. Imperialisme (heerschappij van het financierskapitaal) is juist die hoogste ontwikkelingstrap van het kapitalisme, waarop deze scheiding een enorme betekenis krijgt. Het overwicht van het financierskapitaal op alle overige kapitaalsvormen duidt op de dominerende positie van rentenier en financiersoligarchie." (Lenin op. cit., Hoofdstuk 3)
De opkomst van de aandelenmarkt en het kredietsysteem werkt dus om de socialisatie van productie te versnellen, waarin bedrijven optreden als “maatschappelijke ondernemingen in tegenstelling tot privéondernemingen”. “Het is de opheffing van het kapitaal als privé-eigendom binnen de grenzen van de kapitalistische productiewijze.” (Marx, op. cit., Hoofdstuk 27)
Aan de ene kant geeft dit een enorme steun in de rug aan de ontwikkeling van de productiekrachten en staat het investering in nieuwe productiemiddelen toe op een schaal die nooit bereikt zou kunnen worden op basis van individueel privébezit. Dit biedt een inkijk in wat er mogelijk zou kunnen zijn onder een socialistisch productieplan, waarin de productiekrachten en grondstoffen in de economie benut zouden worden volgens een rationeel en democratisch plan op basis van de behoeften van de samenleving, in plaats van voor de winsten van bankiers en bazen.
Aan de andere kant leidt ditzelfde kredietsysteem tot een orgie van speculatie en “reproduceert [het] een nieuwe financiële aristocratie, een nieuw soort parasieten in de vorm van promotoren, speculanten en enkel in naam directeurs; een heel systeem van oplichterij en bedrog met betrekking tot kapitaalzwendel, uitgifte en handel van aandelen. Het is private productie zonder de controle van de privé-eigendom.” (Ibid, Hoofdstuk 27)
De handel en uitruil van financiële waren wordt slechts een middel om te proberen geld te verdienen met geld. Financiële activa worden in toenemende mate slechts fictief kapitaal. Activiteit op de aandelenmarkt raakt steeds meer gescheiden van de toestand van de onderliggende echte economie en de prijzen van zulke investeringen en aandelen vertegenwoordigen niet langer de daadwerkelijke gezondheid van de bedrijven waarvan ze zogenaamd de waarde vertegenwoordigen, wat zorgt voor een eindeloos schuim van zeepbellen die enorm worden opgeblazen, om later tegen de naaldenprikken van de realiteit kapot te knappen. Zoals Niall Ferguson opmerkt:
“In de vierhonderd jaar sinds aandelen voor het eerst gekocht en verkocht werden, is er een opeenvolging van financiële zeepbellen geweest. Telkens weer zijn aandelenprijzen tot onhoudbare hoogtes gevlogen, slechts om vervolgens weer omlaag te storten. Telkens weer is dit proces begeleid geweest door bedriegerij, met gewetenloze insiders die probeerden te verdienen ten koste van naïeve nieuwelingen.” (Ferguson, op. cit., p. 122)
En natuurlijk, zoals we zagen na de financiële crash van 2007-08, is het altijd de arbeidersklasse die achtergelaten wordt met de rekening voor dit soort roekeloosheid, terwijl de rijken en welvarenden zich een weg naar de bank toe lachen.
Verre van een kwaadaardige tumor in de zij van een verder goedaardig systeem te zijn, zien we echter dat zulke financiële alchemie en “bedriegerij” van “zwendelen en valsspelen” een intrinsiek deel zijn van het kapitalistische systeem dat niet kan worden verwijderd. De ontwikkeling van het kapitalisme, van zijn koopmansbeginselen in Zuid-Italië tot de Industriële Revolutie in Engeland, was slechts mogelijk door de ontwikkeling van financieringskapitaal en de rol die het speelde in het concentreren van kapitaal, het uitbreiden van de productiekrachten en het scheppen van de wereldmarkt. Enige scheiding tussen het “goede” kapitalisme van industrie en fabricage enerzijds, en het “slechte” kapitalisme van de “parasitaire” en “onverantwoordelijke” financiële sector anderzijds, is puur kunstmatig en compleet idealistisch.
In plaats van te proberen om het onstuimige beest van financiers en bankieren te reguleren teneinde de utopie van “verantwoordelijk kapitalisme” te creëren, zouden de leiders van de arbeidersbeweging de eis naar voren moeten schuiven voor de nationalisering van de banken onder de controle van de georganiseerde arbeidersklasse. Alleen op deze manier kan de welvaart in de samenleving bijeengebracht en gepland worden in het belang van de velen.
"Daarom versnelt het kredietwezen de materiële ontwikkeling van de productiekrachten en de creatie van een wereldmarkt, dat als materieel fundament van de nieuwe productievorm tot op zekere hoogte te realiseren is, die de historische missie is van de kapitalistische productiewijze. Gelijktijdig versnelt het krediet de gewelddadige uitbarstingen van deze tegenstelling, de crisissen, en daarmee elementen van de ontbinding van de oude productiewijze."
"Het immanent dubbelzijdige karakter van het kredietstelsel: enerzijds de motivering van de kapitalistische productie, de verrijking door uitbuiting van vreemde arbeid, tot het meest pure en meest kolossale concurrentie- en zwendelsysteem te ontwikkelen en het aantal uitbuiters van de maatschappelijke rijkdom te beperken; anderzijds het scheppen van de transitie naar een nieuwe productiewijze[.]" (Marx, op. cit., Hoofdstuk 27)