In dit laatste deel van Wat is Geld?, kijken we naar schijnoplossingen als de herinvoering van de goudstandaard, People's QE en Bitcoin. Daarna behandelen we de toekomst van geld en de socialistische oplossing. Hoe breken we de macht van het geld?
[Source]
Paradigmaversc huivingen
De ineenstorting van het Bretton Woodssysteem en de wereldwijde crisis van de jaren 1970, markeerden het einde van zowel de internationale goudstandaard als van de “keynesiaanse consensus”. In hun plaats kwamen respectievelijk het systeem van zwevende wisselkoersen en het economische programma van het monetarisme, welke een nadruk legde op strak monetair beleid en maatregelen voor de “aanbodzijde” – dat wil zeggen, het laag houden van de inflatie door de geldvoorraad te beperken en de productiekosten te drukken, bovenal de arbeidskosten (d.w.z. lonen). Deze ideeën werden op hun beurt theoretisch belichaamd door Milton Friedman en politiek belichaamd door de Reagan-regering in de VS en de Thatcher-regering in Groot-Brittannië. Zoals eerder opgemerkt, werd hun oorlog tegen inflatie in werkelijkheid een schaamlap voor een oorlog tegen de werkende klasse, ten voordele van de kapitalisten en hun winsten.
Wat we dus de laatste 100 jaar zien, zoals voorheen aangetoond door de voorbeelden van de goudstandaard, de Bretton Woodsovereenkomst en nu door de Europese eenheidsmunt, is dat elk monetair systeem of monetair beleid uiteindelijk zijn grenzen bereikt. Elk van deze genoemde internationale monetaire systemen was in staat om ingeworteld te raken in een periode van kapitalistische voorspoed en wereldwijde geopolitieke stabiliteit, waarin de tegenstellingen van het kapitalisme en de natiestaat tijdelijk afgedekt konden worden. Op haar beurt werd de aanwezigheid van een internationaal monetair systeem zelf een bron van stabiliteit, die faciliterend werkte voor de groei van de handel, de uitbreiding van de wereldmarkt en daardoor de ontwikkeling van de productiekrachten.
In ieder geval veranderen, met de opkomst van een wereldcrisis, deze sterke punten van een internationaal monetair systeem uiteindelijk echter in hun tegengestelde en treden ze op als een verstikkende dwangbuis, dienen ze om deze tegenstellingen te versterken en worden ze een bron van grote economische en geopolitieke instabiliteit. Het monetair systeem, niet langer in staat om zijn interne spanningen en tegenstellingen te bevatten, wordt uiteengescheurd, slechts om vervangen te worden door een nieuw systeem wanneer het economisch evenwicht (tijdelijk en gedeeltelijk) is hersteld.
Wat we daadwerkelijk zien op het vlak van monetair beleid is een soort “paradigmaverschuiving” – een kwalitatieve verandering qua beleid, theorie en ideologie – die verrijst uit de crises en accumulatie van tegenstellingen binnen het oude systeem en welke op haar beurt de onvolkomenheden en zwaktes van deze systemen blootlegt.
Uiteindelijk, echter, is de crisis van elk van deze monetaire systemen – de goudstandaard, Bretton Woods, of de euro – slechts een weerspiegeling van de algemene crisis van het kapitalisme. Het zijn de onderliggende tegenstrijdigheden van het kapitalisme – en de algemene crises in het kapitalistische systeem – die aan de wortel van het probleem liggen.
In dit opzicht is het geen verrassing dat we de zogenaamde economische “experts” vandaag de dag achter hun oren zien krabben en rondscharrelen naar oplossingen. Noch monetarisme noch keynesianisme kunnen een uitweg bieden, aangezien ze simpelweg twee kanten van dezelfde kapitalistische munt zijn. Ondertussen, gegeven de extremiteit en diepte van de huidige crisis, zien we dat het reglement verscheurd wordt, academische tekstboeken snel herschreven worden en zien we centrale banken en overheden monetair beleid overwegen (en implementeren) – zoals “helikopterdrops” en QE – dat niet zo lang geleden als ondenkbaar en als heiligschennis zou worden beschouwd.
Symptomen en ziekte
Terwijl de “experts” in het duister tasten, is er een aantal voorheen marginale theorieën naar de voorgrond gekomen, die een remedie bieden voor de monetaire malaise van de samenleving. Ten eerste hebben we degenen die pleiten voor een terugkeer naar de goudstandaard, in de hoop dat dit een einde zal betekenen aan overheden die geld bijdrukken en inflationair monetair beleid uitvoeren. In essentie legt deze hayekiaanse redenering [genoemd naar de rechtse econoom Friedrich Hayek - red.] de nadruk op de problemen die geassocieerd worden met de opbouw van publieke en private schuld, welke op zijn beurt wordt gewijt aan overheidsingrijpen – bijvoorbeeld het stimuleren van kredietbubbels door ultra-lage rentepercentages in te stellen.
Wat dit kamp echter niet overweegt, is: wat zou er gebeuren als overheden niet zouden ingrijpen in de economie en het krediet niet zou worden uitgebreid? Zouden crises vermeden worden door de magische onzichtbare hand van de markt? De hedendaagse hayekianen verbeelden zich dat zonder overheidsingrijpen, de marktkrachten van vraag en aanbod alle problemen zullen oplossen; dat crises nog steeds voor zouden kunnen komen, maar dat deze slechts een kleine verstoring zouden zijn in vergelijking met de diepe recessie die we nu ervaren.
Zoals we echter eerder hebben uitgelegd, creëert krediet geen crisis, maar vertraagt ze deze slechts. In de afwezigheid van de uitbreiding van krediet, zou de crisis van de jaren 1970 simpelweg hebben voortgeduurd en tot een hoger niveau zijn ontwikkeld. De uitbreiding van krediet was vereist om het consumptievermogen van de werkende klasse te handhaven terwijl de lonen – d.w.z. de koopkracht – van deze zelfde werkers werden aangevallen, allemaal in naam van het veiligstellen van de winsten voor de kapitalisten. Zonder de uitbreiding van krediet, zou de uitbreiding van de productiekrachten een beperkte markt zijn tegengekomen – dat wil zeggen, een gebrek aan effectieve vraag – op een veel eerder moment. Bedrijven zouden gestopt zijn met de productie uit te breiden, geconfronteerd met een dalende vraag naar consumentengoederen; de werkloosheid zou zijn gestegen; de vicieuze cirkel van recessie zou in werking zijn getreden.
Op soortgelijke wijze zou vandaag de dag een terugkeer naar de goudstandaard, in plaats van een stabiel evenwicht in te stellen, snel leiden tot een sociale en politieke explosie, aangezien overheden wereldwijd – bij het ontbreken van enig onafhankelijk monetair beleid – de arbeidersklasse zouden willen aanvallen om hun weg uit de crisis te exporteren door middel van “interne devaluatie”. In dit opzicht, zo benadrukte Trotski in zijn voordrachten aan de Communistische Internationale in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog, zal elke actie die de heersende klasse onderneemt in een poging om het economisch evenwicht te herstellen, slechts dienen om het sociaal en politiek evenwicht te vernietigen – en vice versa.
Elders roepen campagnes zoals Positive Money op om het bankensysteem onder “democratische controle” te brengen, met regulering om te stoppen dat banken geld scheppen en uitlenen met als enig doel winst te maken (middels rente) – effectief, een einde aan fractioneel reservebankieren.
In essentie proberen zulke activisten een licht te werpen op hetzelfde probleem dat de hayekianen benadrukken – dat van de schepping van krediet, fictief kapitaal en speculatieve bubbels – maar ze eisen de tegenovergestelde oplossing: niet minder overheidsingrijpen, maar meer. Op zijn beurt stelt Positive Money een vorm van “People's QE” voor, zoals ook voorgesteld door Jeremy Corbyns economisch adviseurs, waarbij nieuw geld geschept wordt, zonder enige overeenkomstige schuld, door een “onafhankelijk” monetair comité. Zulk geld, stelt de campagne voor, zou alleen in de “reële economie” worden geworpen – door het uit te geven, niet uit te lenen – teneinde investeringen in industrie en infrastructuur te financieren, etc.
Twee fundamentele tekortkomingen moeten echter worden uitgelicht met deze voorstellen. Ten eerste, zoals hierboven uitgelegd, zijn de ontwikkeling van het geldwezen (inclusief fractioneel reservebankieren) en de enorme uitbreiding van krediet niet het gevolg van “hebzuchtige bankiers”, maar zijn ze het gevolg van de eisen van het kapitalistisch systeem om constant te groeien en buiten de grenzen van de markt uit te breiden. In andere woorden, zoals eerder bediscussieerd, wordt krediet niet simpelweg aan de samenleving opgelegd door de banken, maar verrijst ze uit de behoeften van het systeem om zijn eigen tegenstrijdigheden te overwinnen – fundamenteel, die van overproductie.
Ten tweede moeten we toch zeker vragen: waarom is deze “People's QE” nodig om geld de reële economie binnen te leiden? Waarom is er zoveel speculatie en zijn er zo weinig private investeringen in sociaal noodzakelijke dingen als scholen, ziekenhuizen, transport, groene energie en nieuwe huisvesting?
Uiteindelijk is het probleem niet slechts de ondemocratische aard van het bankensysteem, maar het probleem van het private bezit van de productiemiddelen en de sleutelsectoren van de economie. Publiek eigendom en democratische controle van de banken zouden een grote stap in de juiste richting zijn, maar het zou niet het fundamentele probleem binnen het kapitalisme oplossen: je kunt niet plannen wat je niet beheerst en je kunt niet beheersen wat je niet bezit.
In deze zin hebben overheden onder het kapitalisme geen echte macht over de banken en grote bedrijven; het zijn de banken en grote bedrijven die heersen over de overheden. Als we investeringen willen in de dingen die de samenleving echt nodig heeft, dan moeten we de grote monopolies en multinationals overnemen en nationaliseren onder het bestuur van de werknemers, als onderdeel van een socialistisch productieplan. In afwezigheid hiervan, zal iedere hervorming van het bankensysteem slechts leiden tot een investeringsstaking door de kapitalisten – een daad van economische sabotage door de kapitalistische klasse, zoals we vandaag de dag zien in Venezuela.
Tot slot zijn er anarcho-libertariërs die, opnieuw gelijkenissen vertonend met de hayekianen, het de overheid en centrale banken verwijten dat ze een monopolie hebben op het vermogen om geld te scheppen en rentepercentages in te stellen. Hun oplossing: “digitale valuta” creëren, zoals het meest beroemde voorbeeld, Bitcoin, die gedecentraliseerd zijn in hun structuur en dus buiten de controle van deze zelfde overheden en centrale banken vallen.
In tegenstelling tot normale valuta, die uiteindelijk worden gestut door de staat, wordt het Bitcoinnetwerk onderhouden door vrijwilligers die Bitcoins ontvangen in ruil voor het onderhoud van het netwerk – een proces waarnaar gerefereerd wordt als “mining”. Transacties worden onuitwisbaar vastgelegd op de “block-chain” – een boekhouding van alle transacties ooit gemaakt – waarvan elke Bitcoingebruiker een exemplaar heeft. Deze gedecentraliseerde opzet maakt het onmogelijk voor één persoon of entiteit om de valuta te beheersen; in plaats daarvan moet enige verandering aan het netwerk afgesproken worden door allen die werken om het te onderhouden.
Al het gepraat van de libertariërs ten spijt, is de realiteit van Bitcoin enigszins tegengevallen vergeleken met zijn utopische belofte. Om te beginnen heeft Bitcoin, gegeven het ontbreken van enige steun van enige overheid of centrale bank, moeite om breed geaccepteerd te worden en blijft het aan de buitenranden van de economie; bijvoorbeeld voor anonieme transacties door online marktplaatsen zoals Silk Road.
Ten tweede is Bitcoin, voortvloeiend uit het feit dat het niet wijdverbreid is of op enige manier verankerd is aan de werkelijke economie, extreem kwetsbaar voor volatiele schommelingen in zijn prijs en om gekaapt te worden als een vehikel voor speculatie, wat het niet beter maakt als alternatief voor geld dan traditionele valuta.
Tot slot is het interessant op te merken dat de Bitcoingemeenschap op het moment [de tekst komt uit 2016 - red.] zijn eigen schisma doormaakt, of “burgeroorlog”, zoals één commentator het stelde, die precies de tegenstrijdige drukken binnen enig monetair systeem weerspiegelt die digitale valuta hadden moeten overkomen: aan de ene kant de behoefte om de geldvoorraad te vergroten (of zijn omloopsnelheid, zoals het geval is met het huidige Bitcoinschisma) om de eisen van een uitbreidende markt van groeiende transacties bij te houden; en aan de andere kant de behoefte om te voorkomen dat de geldvoorraad gescheiden raakt van de reële economie die hij zou moeten vertegenwoordigen.
Zoals andere gebieden van anarchistische theorie is het Bitcoinexperiment gedoemd te mislukken door de utopische en idealistische analyse van geld die erachter ligt. Zoals met de kwestie van de Staat of de Wet, zoals in dit artikel is getoond, werd geld niet aan de samenleving opgelegd door enige kracht van bovenaf (in dit geval, zo vertellen de kruisvaarders van Bitcoin ons, de centrale banken en de overheid) maar is het – zoals taal, bijvoorbeeld – een sociaal instrument dat verrijst uit de behoeften van productie; in het geval van geld, uit de behoeften van een op markten gebaseerd systeem van warenproductie en –handel.
Het probleem, kortom, is niet de “bemoeizucht” van de centrale banken, maar de anarchie van de markt, die verrijst uit privaat bezit; en geen enkel aantal utopische experimenten zal hiertegen helpen. En, net zoals met de zogenaamde “oplossingen” als de terugkeer naar de goudstandaard of “de banken democratiseren”, moeten we het probleem beschouwen op een materialistische en dialectische manier, om niet de symptomen te bestrijden van de problemen die de samenleving confronteren, maar de onderliggende ziekte: de klassensamenleving en het privaat bezit.
De toekomst van geld
Zoals gezien kan worden op zoveel gebieden van samenleving, politiek en economie, zal de conservatieve aard van de heersende klasse, die altijd en overal de status quo wenst te behouden die in haar voordeel werkt, al te vaak fenomenen bedekken met een sluier van tijdloos mysticisme. Zoals het in den beginne was, zo is het nu en zo zal het voor altijd zijn: dat is de hymne van de uitbuiters, die ernaar streven de illusie te versterken dat de huidige staat der dingen de “natuurlijke” en “ideale” orde vertegenwoordigt en daarom eeuwig en onveranderend is.
Marxisten, daarentegen, proberen de meest grondige materialisten te zijn, begrijpen de oorsprong van fenomenen in termen van concrete materiële omstandigheden en volgen hun historische ontwikkeling van verandering door tegenstrijdigheid. Met een zodanige methode kan men niet alleen de werkelijke binnenste wetten en bewegingen van een proces verklaren, maar ook begrijpen hoe zulke fenomenen beïnvloed zullen worden door ontwikkelingen elders in de samenleving.
In zijn Kapitaal en andere economische geschriften past Marx deze methode rigoureus toe op het vraagstuk van geld, waarbij hij zijn schijnbaar mystieke en magische kwaliteiten ontmantelt om zijn werkelijke onderliggende aard bloot te leggen. In plaats van enige eerbied voor geld te tonen, ontdekt Marx de materiële basis voor geld en onthult het daarmee wat het is: het noodzakelijke resultaat van warenproductie en –handel in een zeker stadium van ontwikkeling.
Ondanks wat de Bijbel ons vertelt, is geld niet “de wortel van al het kwaad”. Zoals dit artikel heeft aangetoond door terug te gaan en te kijken naar de historische oorsprong en ontwikkeling van geld, is het een sociaal mechanisme dat voortkomt uit een systeem van warenproductie en –handel; dit, op zijn beurt, is verbonden met de kwestie van privaat bezit, waarbij productie er niet langer is voor directe consumptie, maar voor handel, en waarin mannen en vrouwen elkaar niet langer tegenkomen als mensen, maar als handelswaren.
Naarmate warenproductie en –handel veralgemeniseerd raken, zo ook het geld- en kredietsysteem. Op hun beurt raken sociale betrekkingen in toenemende mate getransformeerd tot monetaire betrekkingen en de schijnbare almacht en controle van geld groeit. Kapitalisme – en zeker ook imperialisme – is het hoogste stadium in dit proces; het punt waarop warenproductie en –handel compleet universeel en veralgemeniseerd zijn geworden, zozeer dat arbeidskracht – het vermogen van de werker om te werken – zelf een handelswaar geworden is, die vrijelijk gekocht en verkocht kan worden op de markt, en het kredietsysteem heeft al het geld in kapitaal veranderd: zelf waarde opbrengende waarde.
Kortom, geld kan niet simpelweg worden afgeschaft. Om het geld en zijn kwaden de wereld uit te krijgen, moeten we af van het systeem van warenproductie en –handel waar deze uit verrijzen. Dat wil zeggen, we moeten af van het private bezit van de productiemiddelen en moeten een terugkeer bewerkstelligen naar gemeenschappelijk bezit over de gereedschappen, technologie en welvaart in de maatschappij. Een zodanige maatschappij zou niet zijn zoals het “oercommunisme” dat onze in stammen levende voorouders ervoeren, maar zou een communisme zijn dat gebaseerd is op een eindeloos hoger niveau van economische, wetenschappelijke en culturele ontwikkeling – een samenleving van superovervloed.
Wat is dan de toekomst van geld? Zou er, bijvoorbeeld, geld bestaan in een socialistische samenleving?
Om deze vragen te beantwoorden, moeten we onthouden wat hierboven al gesteld is: dat geld verrijst als deel van een systeem van warenproductie en –handel. Het bestaan van waren impliceert op zijn beurt het bestaan van privaat bezit – van privaat eigendom van de productiemiddelen en de arbeidsproducten. De eerste stappen van een socialistische samenleving zouden daarom zijn om de sleutelsectoren van de economie – de banken, de grote monopolies, de infrastructuur en het land – over te nemen en deze onder een rationeel en democratisch productieplan te plaatsen; met andere woorden, de productie te socialiseren en de welvaart van de samenleving in publieke handen te plaatsen.
Met zulke stappen zou de grote meerderheid van de gebruikswaarden in de samenleving op een sociale wijze geproduceerd en bezeten worden. Niet langer zou er een behoefte zijn aan de ruil van goederen en diensten; in plaats daarvan zouden mensen bijdragen aan de samenleving door hun arbeid “al naargelang hun vermogen” en uit de gemeenschappelijke voorraad nemen “al naargelang hun behoefte”. De arbeidsproducten – sociaal geproduceerd, sociaal bezeten en niet langer verhandeld – zouden dus hun voormalige status als waren verliezen.
Zeker, warenproductie en –handel zouden nog steeds gedeeltelijk bestaan in de vroege stadia van een socialistische samenleving, aangezien niet de gehele economie met één pennenstreek onder een gemeenschappelijk, democratisch plan gebracht kan worden. Kleine producenten en eigenaars – de kleinburgerij – zouden nog een tijd blijven bestaan. De belangrijkste "sleutelsectoren” van de economie zouden echter onderdeel uitmaken van een socialistisch productieplan en de meerderheid van de welvaart zou niet in de vorm van waren bestaan. En naarmate de tijd vordert, naarmate de efficiëntie en superioriteit van de democratisch geplande economie zich bewijst, zullen kleine producenten overtuigd en gestimuleerd worden om deel te nemen aan dit sociale plan en zullen dus alle restanten van warenproductie vervagen.
Naast dit wegkwijnen van warenproductie en –handel zal ook de sociale behoefte aan geld – net zoals de behoefte van de samenleving aan de Staat – wegkwijnen. Minder en minder goederen en diensten zouden verhandeld worden; in plaats daarvan zouden ze simpelweg gratis geleverd kunnen worden door gemeenschappelijke winkels, supermarkten en restaurants, etc.
We zien dit proces al in embryonale vorm onder het kapitalisme, bijvoorbeeld met diensten zoals de National Health Service [Britse openbare gezondheidszorg - red.], waaronder eenieder een ziekenhuis binnen kan lopen en een behandeling kan krijgen zonder dat er iets van geld overgedragen wordt. Binnen het moderne kapitalisme, waarin de werkende klasse erin is geslaagd om voor zich zichzelf – door strijd – publiek gefinancierde diensten te verwerven, zoals de NHS en een verzorgingsstaat, wordt het “inkomen” dat een arbeider ontvangt daarom effectief gesplitst in twee delen: een loon betaald door de werkgever in ruil voor arbeidsvermogen en een “sociaal loon” van openbaar geleverde rechten en diensten die gratis zijn op het punt van gebruik en die geleverd worden op basis van behoefte.
In de transitie van socialisme naar communisme zou de verhouding tussen deze twee componenten dramatisch verschuiven richting de laatste. Het ongeziene “sociaal loon” zou enorm toenemen, terwijl het loon betaald in ruil voor arbeidstijd verminderd zou worden. In plaats van enkel medische zorg te ontvangen zonder enige vereiste monetaire transactie, zouden vervoer, huisvesting, elektriciteit, voedsel, kleding, etc.: al deze dingen en zelfs dingen die op het moment als “luxe-artikelen” beschouwd worden, zonder enige verhandeling geleverd kunnen worden als onderdeel van een socialistisch productieplan.
Het hele concept van waarde zou langzaamaan betekenisloos worden en in plaats van te fungeren als vertegenwoordiging van waarde – d.w.z. van sociaal benodigde arbeidstijd – zouden er merktekens uitgedeeld kunnen worden om het recht van een individu op een deel van de gemeenschappelijke arbeidsproducten aan te geven. In sommige opzichten zou dit zijn zoals de rantsoenbonnen die men zag tijdens de Tweede Wereldoorlog, die iedereen recht gaven op een basaal minimum aan goederen; alleen nu, onder het socialisme, zou het systeem op een kwalitatief hoger niveau van economische ontwikkeling staan, met de producten van de samenleving niet gerantsoeneerd en beperkt op basis van schaarste, maar vrijelijk en wijdverbreid gedeeld op basis van superovervloed. Verder zouden, zelfs op basis van hedendaagse technologie, zulke fysieke merktekens vervangen worden door louter digitale informatie.
Ondertussen, op basis van een enorme investering in wetenschap, technologie en automatisering, zou de productiecapaciteit die voor de samenleving beschikbaar is, enorm toenemen en zou het totale “inkomen” – dat wil zeggen, de hoeveelheid goederen en diensten die aan ieder individu zouden kunnen worden toebedeeld – ook sterk toenemen. Kortom, levensstandaarden zouden overal enorm verbeterd worden.
In de vroege stadia van deze transitie zouden geld en de prijssignalen van vraag en aanbod nog steeds nodig zijn om aan te geven waar schaarste is en dus waar investering door de geplande economie nodig is. In dit opzicht zouden er ook banken nodig zijn. In plaats van dat dit hele financiële apparaat echter gebruikt wordt om het geld van kapitalisten te sturen en kanaliseren voor winstdoeleinden, zou het bankensysteem – onder de sociale en democratische controle van de arbeidersstaat, als onderdeel van een socialistisch productieplan – gebruikt worden om investeringen te bieden om schaarste te beëindigen, de productiviteit te verbeteren en de behoeften van de samenleving te vervullen.
Naarmate meer en meer van de economie onder dit socialistisch productieplan zou komen en schaarste zou worden uitgeroeid, zou deze behoefte aan geld en prijssignalen ook vervagen en zou de samenleving in plaats daarvan op democratische wijze kiezen welke doeleinden prioriteit te geven en dus hoe en waar de materiële, technologische en menselijke middelen die haar ter beschikking staan, te investeren.
Het enorme niveau van planning dat we tegenwoordig binnen gigantische multinationals in de naam van de winst zien, zou geïmplementeerd kunnen worden op wereldwijde schaal om ons te verlossen van de anarchie en chaos van de onzichtbare hand en om een wereld van overvloed voor iedereen te verzekeren. En met de enorme productiekrachten in onze handen op wereldschaal, is er geen reden waarom we niet snel naar een samenleving van superovervloed zouden kunnen gaan, waarin al onze behoeften vrijelijk te vervullen zouden zijn, zonder enige behoefte aan geld, veilig in de kennis dat schaarste een historische dwaling uit het verleden is.
De heersende klasse probeert vandaag de dag voortdurend de mythe te slijten dat “kapitalisme vrijheid is”. Zoals de hoofdpersoon van Robert Tressells the Ragged Trousered Philanthropists, Frank Owen, echter stelde, zijn we onder het kapitalisme allemaal “gebonden en geketend met een ketting van goud”; geregeerd door een dictatuur van bankiers. Onder het socialisme echter, met werkelijke economische controle in onze handen, zou de samenleving eindelijk vrij zijn in een oprechte zin: vrij van de macht van het kapitaal en de onzichtbare hand van de markt. In de woorden van Engels zou het de “sprong van de mensheid uit het rijk van de noodzakelijkheid naar het rijk van de vrijheid” zijn.
We laten het laatste woord over deze kwestie over aan Leon Trotski:
"In een communistische samenleving zullen de staat en het geld verdwijnen. Dit geleidelijke afsterven zou logischerwijs moeten beginnen onder het socialisme. We kunnen pas gaan praten over de feitelijke overwinning van het socialisme, op dat moment in de geschiedenis wanneer de staat in een semi-staat begint te veranderen en het geld zijn magische kracht begint te verliezen. Dit betekent dat het socialisme, dat zich bevrijd heeft van kapitalistische fetisjen, is begonnen met het scheppen van duidelijkere, vrijere en meer waardevolle verhoudingen tussen mensen. Zulke karakteristieke anarchistische eisen als de “afschaffing” van het geld, de “afschaffing” van lonen, of de “liquidatie” van de staat en het gezin, zijn alleen interessant als voorbeeld van mechanisch denken.
"Geld kan niet arbitrair worden “afgeschaft”, net zomin als de staat en het gezin “geliquideerd” kunnen worden. Zij moeten hun historische missie uitputten, verdampen en daarna wegkwijnen. De nekslag aan het geldfetisjisme zal alleen worden uitgedeeld in die fase wanneer de voortdurende groei van de sociale welvaart ons tweevoeters onze miserabele houding tegenover elke extra minuut arbeid heeft doen vergeten, evenals onze vernederende angst over het formaat van onze portie. Als het geld haar mogelijkheden heeft verloren om mensen te laten dansen van vreugde, of te laten vertrappelen in het stof, zal het veranderen in slechts een rekenhulpmiddel voor boekhouders, statistici en planners. In de nog verder weg gelegen toekomst wordt het misschien zelfs als verrekenmethode overbodig. Maar dit vraagstuk kunnen we rustig aan ons nageslacht overlaten, dat dan veel intelligenter zal zijn dan wij." (Leon Trotski, De Verraden Revolutie, marxists.org, door ons aangepaste vertaling)